Begrippen
A
Actiepotentiaal
De plaatselijke en kortstondige wijziging van de rustpotentiaal van het celmembraan van een zintuig- of zenuwcel.
Axon
De uitloper van een zenuwcel die via een synaps impulsen doorgeeft naar andere zenuwcellen of naar een effector.
C
Cellichaam
Het deel van de cel bij zenuwcellen waarin de meeste celorganellen liggen.
D
Dendriet
Een korte uitloper van een zenuwcel.
Drempelwaarde
Limietwaarde.
E
Exocytose
Een vorm van uitscheiding van de cel.
H
Hyperpolarisatie
Een potentiaalverschil tussen buitenkant en binnenkant van het membraan van een zenuwcel die enkele mV groter is dan het rustpotentiaal.
I
Impulsen
Een golf van actiepotentialen die over het celmembraan van een zenuwcel loopt.
N
Natriumpoorten
Een speciaal eiwit in het celmembraan van zintuig- en zenuwcellen die een transportkanaal voor natrium ionen vormt.
Neurotransmitters
Een stof die door een geactiveerde zenuwcel in de synaps wordt uitgescheiden.
S
Synapsen
De plaats waar twee zenuwcellen contact met elkaar maken en waar de impulsoverdracht plaatsvindt.
Maak jouw eigen website met JouwWeb